Straatliefde

Ik heb behoefte aan liefde, dus ga ik de straat op, kijken wat daar te vinden is.
Ik fiets door de Laarstraat en vang nog net het een flard van een gesprek op tussen twee meiden die op een stoepje zitten. ‘Ik heb het uitgemaakt,’ zegt het ene meisje. ‘Waarom? Het was zo’n lieve jongen?’ ‘Ja, maar hij liet alles slingeren, deed nooit eens iets uit zichzelf. Ik wil hem niet opvoeden, ik ben z’n moeder niet!’ Deze dosis eigenliefde klinkt me als gezonde muziek in de oren. Ik sla linksaf de Boompjeswal op, daar peddelt een kleine jongen met een rotgang over de stoep op zijn loopfiets. Zijn opa hobbelt er op een ongemakkelijk snelle draf achteraan. Liefdevol ongemak.
Aan de IJsselkade wordt aan de weg gewerkt. Twee mannen staan in een zelf gegraven greppel. Een ronde vijftiger en een reusachtig grote dertiger. Ze rukken en sjorren aan leidingen en pijpen. Verderop klinkt een fluitje. De grote man heft zijn hoofd, kijkt richting het geluid en laat alles uit zijn handen vallen. Hij zakt op zijn knieën spreidt zijn armen en vangt het meisje dat met een grote boog in zijn armen landt. Ze lachen en knuffelen en vormen een klein zonnig universum midden op de IJsselkade.
Er zijn van die mensen, je komt ze zo vaak tegen op de fiets dat ze bij het standsbeeld horen. Maar kennen doe je ze niet. Zo heb ik een ongekende straatliefde. Hij is heel lang, draagt een flapperende zwarte jas en een woeste kop met zwarte krullen. Een mysterieuze man. Daar hou ik van. Ik kom zijn foto tegen op de achterkant van een boek. Hij is dus schrijver en blijkt een naam te hebben: Tobias Reijngoud. Ik koop het boek en lees het in één adem uit. Levenskracht en levensvragen heet het. Hij heeft bijzondere Nederlanders geïnterviewd en met hen gesproken over het belangrijkste in hun leven. Eenheidservaringen en Liefde met een hoofdletter. Opeens staan mijn ongekende straatliefde en ik in hetzelfde kaartenrek te rommelen. Ik complimenteer hem met zijn boek en zo raken we aan de praat. Daarmee verdween het ongekende van deze straatliefde.
Geeft niet. Er blijven er nog vele over. Hoe meer ik fiets hoe meer ik er vind.